Ze buigt zich naar me toe, pakt mijn onderarm en fluistert: ‘Pas op dat je nooit meer Joepie Joepie is gekomen zingt.’
Ik heb geen idee hoe ik moet reageren. Het is mijn eerste dag als vrijwilliger in het tehuis. Is het een raadsel? Een test? Haar kat kijkt me vanaf haar krabpaal strak aan.
'Dat is een oud liedje, toch?' zeg ik voorzichtig.
Ze schudt haar hoofd. 'Een plek. Joepie Joepie is een plek.'
Ik wil lachen, maar haar gezicht is ernstig. Ze neemt een slok thee en tikt met haar lepeltje op de rand van haar kopje. 'Niemand hier zingt het nog. Niet meer sinds Het Pannenkoekenbeleg.'
'Het wat?'
'Het Pannenkoekenbeleg! Ben je doof?’ Er hoopt zich wat wit schuim in haar mondhoeken op. ‘Het begon met stroop, in de grote crisis van 1987. Te veel stroop, te weinig pannenkoeken… Dan kan je erop wachten: de strijdwagens. Het gepeupel gebruikte deegrollers en gardes als wapens. Het kabinet Lubbers kondigde de noodtoestand af.’
Droom ik? Is ze gek? De kat springt van haar krabpaal en daarna op mijn schoot. Haar nagels klauwen in mijn dijbenen. Ik droom niet, dat is nu wel duidelijk.
'Maar Joepie Joepie...' begin ik.
Ze slaat op tafel, onze kopjes rammelen op de schoteltjes. 'Wel godverdomme! Dat is de kern. Daar begon alles. En nu?' Ze buigt zich opnieuw naar me toe. Haar ogen zuigen zich vast in de mijne. ‘Nu ligt Joepie Joepie onder een berg stroop. Je kunt er niet meer heen zonder vast te komen zitten. Dus nooit meer zingen. Snap je het nu?'
Ik knik langzaam, snap er geen jota van, maar mijn geknik lijkt haar te kalmeren. Ze staat op, veegt haar handen af aan haar schort en wijst naar de deur. 'En nu wegwezen! En niet vergeten: Nooit meer Joepie Joepie. Ze luisteren.' Om zich heen kijkend tikt ze met een knokige wijsvinger tegen haar lippen.
Ik sta op, laat de kat van mijn schoot glijden, en loop naar buiten. In de verte klinkt het geratel van een karretje met aan de voorkant iets wat lijkt op een grote deegroller. Misschien had ze toch gelijk.