Er was eens, diep in een vochtig, mossig bos, een oude kabouter genaamd Bromsnor. Hij was zo oud dat zijn baard inmiddels als een sjaal om zijn middel hing, en zijn rug zo krom dat hij met zijn eigen tenen kon praten. Niet dat zijn tenen interessante gesprekken voerden, maar goed.
Bromsnor had ooit, héél lang geleden, een wens mogen doen van de Grote Paddenstoelfee. Maar toen hij zijn mond opende om iets te wensen, begon hij zo te mopperen over zijn rug, zijn reuma en de jeugd van tegenwoordig, dat de wens per ongeluk bewaard werd... in een lege augurkenpot op zijn schoorsteenmantel.
Jaren gingen voorbij. Kabouters verhuisden, egels emigreerden, en de bospost werd steeds trager. Bromsnor vergat zijn wens volledig, tot op een dag een brutale jonge muis genaamd Flip door zijn paddenstoelenhuisje trippelde en per ongeluk de augurkenpot omstootte.
POEF!
Een fonkelende wolk van glitter en uiensap schoot de kamer door, en ineens stond daar de Paddenstoelfee, nog steeds een beetje zuur ruikend.
"Je wens, kabouter Bromsnor!" riep ze plechtig.
Bromsnor krabde aan zijn hoofd, kuchte, en zei:
"Euh... een koekje?"
En POEF! — daar stond hij, een kabouter van 112 jaar oud, in een bad van speculaas, met een koekje in elke hand, en een koekhond die hem likte.
Flip de muis piepte: "Je had álles kunnen wensen!"
Waarop Bromsnor tevreden zei: "Ja, maar ik had honger."
En zo at hij zich letterlijk door zijn wens heen, mopperend dat de koekjes vroeger krokanter waren.