Klik op de balk hierboven voor het overzicht!
Poes
Poes
Poes gaat naar bed. Hij mag enkel wakker worden als hij op zijn bestemming is, bovenop de allertofste krabpaal, zo eentje waar je voor je plezier eeuwig in wil slapen, met paaslammetjes als kussens en koordjes waar levende vis aan bengelt; sardientjes of tonijn, zijn lievelingskostje. Ze beeldt zich in hoe Poes ervan zou smikkelen, terwijl hij met zijn poot een graat uit zijn bek probeert te vissen.
Poes is oud. Poes is ziek. Hij weet het. Hij gebaart van niets om haar geen verdiet te doen. Ze wil het hem graag vertellen, maar niet als een dierenarts tegen de zoveelste. Poes kijkt haar dankbaar aan waardoor haar verdriet even als een rode zon in de zee zakt. Morgen zal ze wederom schijnen. Liefde, gij zijt een en al miserie, denk ze. Ze probeert te slikken. Vlijmscherpe messen op een poezepoot gaan haar keel te lijf. Poes trilt een beetje. Hij droomt.
Ze moet zich vastklampen aan de gelukkige momenten. Als zijn pootjes naar zweetvoeten ruiken, bijvoorbeeld. Dan begraaft ze haar neus tussen zijn teentjes en snuift diep, zoals een vrouw die het duurste parfum ter wereld in haar longen probeert te gieten.
Je weet nooit. Misschien is hij morgen beter en is het te vroeg voor innige deelneming. Ze hoopt op een mirakel maar heeft geen idee hoeveel levens hij al heeft gehad. Haar man is ooit zwaar ziek geweest en er als bij wonder bovenop gekomen. Ze snuffelt nooit aan zìjn voeten. Ooit was hij een kanjer. Poes. Ze kijkt naar het kussen met een schim van zijn streken, alsof hij stilaan oplost in zijn eigen mist. Poezelig, dat nog wel. Hij doet haar denken aan hoogbejaarde mensen. Die zijn ook vaak ongewassen en schattig tegelijk, zwevend boven een taart met één kaars, op hun honderste verjaardag.
Ze wil er niet bij zijn. Haar man moet ‘het’ doen. Hìj moet Poes naar de dierenarts brengen. Ze is te zeer van haar melk. Poes heeft nooit melk gekregen omdat dat ongezond was, en zie hem hier nu liggen. Ze geeft hem kopjes. Haar froufrou kriebelt in zijn neus. Hij moet niezen. Ze aait hem. Ze bestaat nu enkel uit Hand en Poes. Het summum van geluk.
Ze aait haar andere poezen. Het moeten er ondertussen een stuk of veertig zijn. Ze is de tel kwijt. Dat doet er ook niet toe. Liefde kent geen grenzen. Ze likt hun hoofdjes als een moederpoes en ze steekt haar neus in een achterwerk. Ze snuift, minder diep dan bij de pootjes. Poezen ruiken aan elkaars kont omdat ze zich comfortabel voelen bij elkaar. Elke snuf is een knuffel, een vriendelijk gebaar, een compliment. De geur vertelt hen ook hoe het met de ander gesteld is. Ze durft nu niet te snuffelen aan de poep van Poes.
Wat gaan de andere poezen wel niet denken als hij plots weg is? Zouden ze haar de schuld geven? Ze troost zich met de gedachte dat ze zijn échte vrienden waarschijnlijk nooit heeft gekend, omdat hij die bewaarde voor als ze sliep, om haar niet jaloers te maken of te kwetsen. Om haar te beschermen. Omdat hij van haar hield. Ze bekijkt hem nog eens goed, voor zover dat kan met ogen die onder water staan.