Ik neem je aan het handje mee
dat jij gewillig in de mijne legt
omhoogkijkt en dan lieflijk zegt,
‘En ikke, ook van jou!’
Slenterend langs de waterkant
de bolderkar hobbelt over ’t strand
haar afdruk ribbelt in het zand
We lachen met z'n twee
Haren warrig door d’ westenwind
weer gladgestreken voor ‘t lieve kind
– terwijl jij d’ schelp veel mooier vindt
Die aanrolt met de zee
En als we moe zijn en voldaan
langzaamaan weer huiswaarts gaan, krijg
jij ’n teddy-jasje aan. Waarin
je wegdroomt..., héél tevree.