Ik begrijp het niet. Die obsessie met een strak gemaaid grasveld. Alsof een tuin pas telt als er een kortgeschoren mat in ligt, met de geur van vers gemaaid gras als het ultieme bewijs van burgerlijke gehoorzaamheid. Elke lente zie ik ze weer: die trouwe gazonstrijders. Met bezwete voorhoofden en een zekere trots duwen ze hun grasmaaier over het gazon. Rechts, links en diagonaal. Wimbledon is er niets bij. En ik? Ik kijk toe, liefst met een kop koffie en lichte verbazing.
Gras, gewoon gras, boeit me niet. Het stelt me teleur. Zodra de zomer zich aandient en de zon echt zijn best gaat doen, verandert dat frisse groen namelijk razendsnel in een dor tapijt van geel en bruin. En dan begint de paniek. Sproeiers gaan aan, waterrekeningen schieten omhoog, want o wee als het gazon niet meer lijkt op een golfbaan. Maar waarom? Waarom voeren we deze verloren strijd?
Ik heb geen grasveld in mijn tuin. Geen vierkante meter. En ik mis het geen seconde. Wat ik wel heb, zijn planten die zichzelf staande houden. Een terras met ruimte om te leven, niet om te maaien. En ja, ik geef toe: ik houd van siergrassen. Die hebben karakter. Ze wiegen zacht in de wind, fluisteren verhalen die ik bij gewoon gazongras nooit hoor. Maar ook die moet je in de gaten houden. Laat ze hun gang gaan en ze nemen de boel over, net als een onuitgenodigde gast die ineens je hele tuinfeestje overneemt. Een beetje siergras is prachtig. Een woud van wuivende halmen? Daar zit ik niet op te wachten.
Wat me stoort aan het traditionele gazon is niet alleen het onderhoud, maar het idee erachter. Het is een symbool van controle. Van een soort tuinautoriteit. Alles strak, alles gelijk. Je bent toch geen boekhouder? De grasmaaier als machtsmiddel. Terwijl een tuin voor mij juist iets mag zijn dat leeft, dat verandert, dat verrast. Ik wil insecten zien, bloemen die opkomen waar je ze niet had gepland, een tuin die niet meteen naar de fles grijpt zodra de zon drie dagen schijnt.
Soms voel ik me een buitenbeentje, in deze buurt vol groene rechthoeken. Mijn tuin is anders. Minder strak, meer speels. En dat roept vragen op. “Je hebt zeker geen kinderen?” vraagt iemand weleens, wijzend op het ontbreken van een grasveld. Alsof een kind alleen kan spelen op gras. Kinderen houden van hoekjes en paadjes; een tuin vol doorkijkjes is al een avontuur. Laat ze zélf een hut bouwen. Er is ruimte genoeg.
Misschien is dat het wel: grasvelden zijn voorspelbaar. Ze bieden geen avontuur en worden vooral een last. Een plicht. Een wekelijkse taak op de to-do-lijst van het weekend. Geef mij dan maar een tuin die met me meebeweegt. Waar ik niets hoef te maaien, maar wel kan genieten. Waar geen druppel verspild wordt, en toch alles groeit.
Nee, gras is geen tuin. Het is een gewoonte. En daar ben ik allang mee gestopt.
PS – Ik heb de column op je auteurspagina opgezocht (elke zondag). Hij stond niet op de homepage (6 juli 2025).